Wetenschap en religie: spannend of spanningsvol?

Isaac Newton, Albert Einstein, Immanuel Kant. Al deze grote wetenschappers waren gelovig. De gezaghebbende natuurkundige en astronoom Georges Lemaître, grondlegger van de big-bang-theorie, was een rooms-katholiek priester. Of neem, meer recent, de Nederlandse nanotechnoloog Cees Dekker: topwetenschapper én overtuigd christen. Je zou dus kunnen zeggen: ‘Hoezo, religie en wetenschap gaan niet samen?’ De praktijk bewijst dat het kan. Maar daartegenover staat natuurlijk een andere praktijk die wel degelijk op een problematische verhouding wijst: creationisten die tegen alle wetenschappelijke rationaliteit in geloven dat de wereld 4000 jaar geleden in zes dagen tijd geschapen is, tegelijk met alle verschillende diersoorten (weg evolutietheorie). Om nog maar te zwijgen van de wetenschappers die door de kerk zijn gedwarsboomd of regelrecht vervolgd. Een verwijzingen naar de praktijk levert gelijk spel op: stand 1-1.

Een andere veel bepleite benadering van de verhouding geloof en wetenschap is die waarbij de twee vechtersbazen netjes uit elkaar worden gehouden. Beide bestrijken een ander levensdomein, zo wordt gesteld. De een gaat over feiten, de ander over waarden. De een telt en meet, de ander duidt. Beide kunnen daarom principieel niet met elkaar in conflict komen. Geloof en wetenschap is zoiets als kunst en wetenschap; of spel, sport, feest en wetenschap. Kun je wetenschapper zijn en carnaval vieren? Natuurlijk kan dat, zolang het paard van buurvrouw Jansen maar in de gang blijft staan en de wetenschapper niet in beschonken toestand zijn studeerkamer of laboratorium betreedt. De visie van de gescheiden kendomeinen staat bekend als het NOMA-beginsel: Non-Overlapping Magisteria. Ieder heeft zijn eigen gebied waarop men gezagsvol kan spreken. Het gezag van de één kan niet in conflict komen met dat van de ander, zoals de dirigent niet in conflict kan komen de voetbaltrainer. Ze zijn allebei deskundig op hun eigen terrein.

Maar toch, hoe elegant ook, het NOMA-beginsel lijkt een noodoplossing, een uitvluchttactiek. Het is alsof twee broers met radicaal verschillende politieke opvatting besluiten om voortaan de lieve vrede te bewaren en elkaar niet langer te bestrijden. Op verjaardagfeestjes wisselen ze slechts beleefdheden uit en risicovolle onderwerpen worden gemeden.

Laten we daarom de kwestie op scherp stellen en de volgende vraag op werpen: spreken de gelovige en de wetenschapper uiteindelijk niet over één en dezelfde werkelijkheid? En maken beiden niet aanspraak op een juist begrip en juiste uitleg van die ene werkelijkheid? Wat betekent dit? Als beiden menen zinvol over de werkelijkheid te spreken, hebben beiden dan ook niet de plicht om naar elkaars overwegingen te luisteren? Dan wordt het spannend, want de vraag is nu niet meer te ontwijken: is zo’n confrontatie vruchtbaar? Vullen beide kendomeinen elkaar aan? Kunnen beide hun eigen competentiebereik aan elkaar scherpen? Of zal de confrontatie duidelijk maken dat het ene domein het andere van zijn troon stoot? Dat de één de ander uitsluit?

In de bijdragen van Yurre Wieken en Jeroen de Ridder worden deze posities betrokken. Is de wetenschap de overwinning op een achterhaald religieus wereldbeeld dat sinds de Verlichting niet langer redelijk verdedigbaar is? Of bieden beide benaderingen van de ene werkelijkheid een eigen perspectief en hebben we die twee perspectieven hard nodig (en hebben wetenschap en religie elkaar hard nodig) om evenwichtig in het leven te staan? Aan u, geachte lezer, het oordeel.

 Zie online tijdschrift Volonté Générale

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML-tags en -attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>