God denken

Geloof zonder rede is fictie

De schrijver en zenboeddhist Janwillem van de Wetering werd als jongen al gefascineerd door het boeddhisme omdat het mystieke ‘Niets’ hem aan naakte vrouwen en Harley Davidsons deed denken. Geloof appelleert blijkbaar eerder aan het hart dan aan het hoofd. En zei Pascal het al niet: het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent. Is het daarom dat christenen vaak meer op hebben met de God van Abraham, Isaak en Jakob dan met de God van de filosofen? Hoe zou je ook kunnen bidden tot een Eerste Oorzaak; je zorgen kunnen neerleggen bij een Onbewogen Beweger; kunnen zingen, dansen en musiceren voor het Absolute? De gelovige verlangt naar een warm-menselijke God, die een verbond met mensen aangaat en als aanspreekbaar nabij komt.

Maar nu zou het kunnen gebeuren dat iemand de gelovige toevoegt: “Doe niet zo mal”, om niet te zeggen “doe niet zo achterlijk”. Feitelijk gebeurt dat ook. De filosoof Jaap van Heerden stelt eenvoudigweg vast dat ongelovigen vaak veel toleranter zijn dan gelovigen “omdat ze gewoon het gelijk aan hun kant hebben.”

Of ze willen of niet, gelovigen ontkomen er niet aan hun geloof te verantwoorden. Overigens niet in de laatste plaats tegenover de ongelovige in henzelf. Geloven dat weinig op heeft met reflectie en nadenken loopt het gevaar onkritisch en naïef te worden; een vorm van blind vertrouwen, een ongezien-voor-waar-houden. Want wat rest degene die niet wenst na te denken over God en geloof anders dan zich onnadenkend te vestigen in een geloofstraditie en aan te nemen wat deze hem voorhoudt?

En dan is er nog iets: geloof mag een traditie nodig hebben, maar geloofstradities hebben zeker kritiek nodig. Bij geloofstradities gaat het namelijk altijd om ambivalente grootheden: geloofstradities hebben een januskop. Zij zijn voertuigen van de diepste wijsheid, maar ook ideologische systemen. En ideologieën hebben de neiging de werkelijkheid naar hun hand te zetten en dus te vervalsen. Ideologieën laten zich immers niet graag onwaar maken. Klopt de leer niet met de feiten? Des te erger voor de feiten. En eenmaal verbonden met een bestaande macht, is het gevaar groot dat de ideologie zich ontpopt tot een onderdrukkingssysteem, behartiger van groepsbelangen, aanjager van fanatisme en geweld.

Verbeelding
Maar eigenlijk zijn deze overwegingen nog oppervlakkig, meer praktisch van aard. Het is altijd goed om een beetje op te letten in het leven en je geen knollen voor citroenen te laten verkopen.

Meer principieel is de vraag: als geloven in God werkelijk iets wil voorstellen, moet er aan dat voorstellen dan niet een bepaalde werkelijkheid beantwoorden? En vraagt het werkelijke niet om onderscheiding van het onwerkelijke; om een bepaalde vorm van ‘zien’, om inzicht, om redelijkheid dus? Je kunt het ook zo zeggen: wat blijft er over van een geloof dat niet redelijk wil zijn? Juist: een onredelijk geloof; op zijn best: fictie, fantasie.

“De weg van de filosofische redenering brengt ons niet dichter bij God. Alleen door de weg van de verbeelding komen we dichter bij de Eeuwige”, lees ik in VolZin van 20 juni 2003 in een artikel van Wim Loosman over de dichter Willen Jan Otten.

‘Verbeelding’ is de laatste jaren een populair woord onder theologen en bepaalde gelovigen. Het geeft aan religie een zekere legitimiteit. Je hoeft het geloof niet langer volledig in de greep te hebben, maar toch behoudt het zijn waarde; geloof schuift op in de richting van de ‘creatieve vakken’. Geloof als een vorm van poëzie, is dat het enige dat ons rest?

Voor Otten is dat niet het geval: hij wil het geloof niet door poëzie vervangen of tot kunst reduceren. Geloof is voor hem verbeelding maar tegelijk meer dan het loutere product van de menselijke geest. De verbeelding wordt verondersteld werkelijkheid te bereiken. Met andere woorden: Otten maakt onderscheid tussen verbeelding en inbeelding. En waar onderscheid speelt, speelt onderscheidingsvermogen, en dus redelijkheid. Zou het kunnen zijn dat de weg van de verbeelding en de weg van de filosofie elkaar niet uitsluiten, maar juist in evenwicht houden?

Geloofsreflectie is nodig, praktisch en principieel. Maar is het ook mogelijk? Kan het ook? Valt er inderdaad iets te ‘zien’? Kan een filosofische redenering ons wél dichter bij God brengen. Lange tijd en in grote delen van de christelijke traditie is men ervan overtuigd geweest dat het kon. Probleemloos leverde men godsbewijzen. Het geloof zelf zoekt immers naar begrip: fides quaerens intellectum. “Ik tracht Uw hoogheid niet binnen te dringen, want ik vergelijk er mijn kennis niet in het minst mee. Maar ik verlang de waarheid, welke mijn hart gelooft en liefheeft, te zien doorschemeren”, zegt Anselmus, theoloog en aartsbisschop van Canterbury (1033-1109).

Verklarend denken
Wat in de traditie onproblematisch was, werd voor de moderne mens steeds moeizamer. Waarom heeft de moderne mens, zelfs als hij gelovig is, zoveel moeite met de rationaliteit van het geloof? De filosoof Herman Berger, emeritus hoogleraar aan de theologische faculteit van Tilburg, heeft daar wel een verklaring voor: het denken van de moderniteit is getekend door het wetenschappelijk wereldbeeld. Bij ‘denken’ denken we al snel aan wetenschappelijke rationaliteit en we voelen bijna intuïtief aan dat die rationaliteit alleen het geloof niet veel verder helpt. Niet alleen de wetenschap, maar ook de filosofie en het dagelijkse leven worden door de wetenschappelijke denkhouding gedomineerd. Dat heeft gevolgen voor allereerst het denken zelf, maar vervolgens ook voor ons denken over onszelf en onze verhouding tot de werkelijkheid.

Hoe denkt de wetenschap dan? In de wetenschap wordt de werkelijkheid opgesplitst; ieder vakgebied krijgt zijn deel en binnen dat deel benadert de wetenschap de werkelijkheid op een manier die haar past; zij construeert haar eigen object. Zodoende definieert de wetenschap haar eigen deelwerkelijkheid, die daardoor hanteerbaar en bestudeerbaar wordt. De kenner neemt het initiatief. Vergelijk de verhouding van de wetenschapper tot de werkelijkheid met die van een werkgever tot een sollicitant. Het gesprek vindt plaats onder vooraf eenzijdig vastgestelde voorwaarden. Alleen wie binnen het profiel past, wordt aanvaard. Zo komt de werkelijkheid bij de wetenschap op sollicitatiegesprek. Wetenschappelijk weten is een beheersingsweten. Het begrip dat de wetenschap zo verwerft, is een inzicht in de oorzakelijke samenhangen binnen de door haar gedefinieerde deelwerkelijkheid. Wetenschappelijk denken is verklarend denken.

Wat is nu het probleem? Allereerst: binnen de wetenschap is er geen probleem. Juist door te denken zoals zij denkt, kon de wetenschap succesvol zijn. En dat blijkt. Het probleem begint waar de wetenschap haar eigen grenzen overschrijdt en waar de niet-wetenschap zich de denkwijze van de wetenschap meent te moeten aanmeten. Het gevolg daarvan is namelijk dat de volle werkelijkheid buiten beeld blijft. Wat binnen beeld komt, is een uitgeklede deelwerkelijkheid. Het denken dat zich beperkt tot louter wetenschappelijk verklaren is niet alleen inadequaat om God te denken, maar inadequaat voor alles wat ons hart raakt.

‘Niets ander dan’
Neem bijvoorbeeld de evolutieleer. Die levert natuurwetenschappelijke kennis van de evolutie. Maar wordt daarmee de evolutie zelf, in haar volle betekenis, gekend? In de werkelijke evolutie verschijnen op een gegeven moment – met het verschijnen van de mens – betekenissen en waarden, er verschijnt zin. Dat verschijnen kan de evolutieleer niet verklaren, maar ze kan het ook niet wegverklaren. Is de evolutie ergens op aangelegd, is de mens bedoeld? Of is alles wat er is louter toeval en de mens niet meer dan een ‘schitterend ongeluk’? De evolutieleer kan deze vragen noch bevestigen, noch ontkennen. Waarom niet? Omdat ‘zin’ en ‘bedoeld’ geen natuurkundige termen zijn. Door haar aanpak, haar methode, sluit de wetenschap bij voorbaat uit dat er binnen haar horizon ooit sprake is van ‘bedoeling’ en ‘zin’. Maar als er geen doel en zin kunnen verschijnen in de wetenschap, dan kunnen hun tegendelen ‘toeval’ en ‘chaos’ dat evenmin.

“Wetenschappers overschrijden hun bevoegdheid als ze aan hun bevindingen het ‘niets anders dan’ toevoegen”, zegt Berger. “Maar”, zo vervolgt hij, “dat is eigenlijk het punt niet.” Het gaat Berger er niet om de wetenschap te kapittelen. “Het punt is dat dat eventuele andere de moeite waard is.”

Wat is er dan nog meer te weten buiten het wetenschappelijke weten? Is er een denkwijze waarbinnen het verschijnen van bedoeling en zin wel doordacht kan worden? Dat denken is er, zegt Berger. Bedoeling en zin kunnen doordacht worden binnen metafysica, dat deel van de filosofie dat de werkelijkheid als geheel in beeld wil krijgen. Maar je valt meteen in de valkuil die de metafysica zo’n slechte naam bezorgd heeft, als je van haar verwacht dat ze kan verklaren waartoe de wetenschap niet in staat bleek. De metafysica kan het ontstaan van zin niet verklaren. Zij kan laten zien wat het klaarblijkelijk verschijnen van zin, die zich in de vorm van betekenissen en waarden aan mensen voordoet, impliceert. De metafysica articuleert wat ongearticuleerd in ons weten en waarderen wordt ‘mee-geweten’.

In het kennen van de werkelijkheid staat de kenner tegenover de gekende werkelijkheid. Maar er is een ruimer perspectief mogelijk waarin de kenner en al het gekende samen een geheel vormen. “Metafysica heeft alles tot voorwerp, ze gaat over het geheel, lees: ze gaat over de dingen in zover er van hen allen iets gezegd kan worden dat hen helemaal betreft (…) in heel hun zijn.”

Alles omvattend
Wat kan er van de dingen gezegd worden dat heel hun zijn betreft? Berger komt tot de stellingname dat binnen het meest ruime perspectief de werkelijkheid als ‘veel-eenheid’ verschijnt, als een geheel waarvan ieder deel dat geheel representeert. Je moet de allesomvattende werkelijkheid dus niet denken als de loutere optelsom van de losse delen, zodat ieder deel een hapje uit het geheel is. Het gaat om het geheel dat alle delen doordringt en met elkaar verbindt. Denk aan de verhouding van Europa tot zijn lidstaten. Iedere lidstaat is primair zichzelf, maar is ook Europa: een deel gestempeld door het geheel. Europa doordrenkt de lidstaten tot in het dagelijks brood van zijn burgers, of die burgers zich dat nu realiseren of niet. En ook: iedere lidstaat drukt op zijn eigen wijze uit wat Europa is.

Wat leert ons deze exercitie? Het leert ons iets over de manier waarop wij staan in de werkelijkheid en over hoe wij kunnen denken over de kwaliteit van de werkelijkheid die ons omvat. Berger: “In elke deelwerkelijkheid bereik je het geheel van de werkelijkheid. Want elk deel is op zijn manier het geheel. Je bent dus altijd al verder dan het deel.” Er is dus een correlatie tussen hoe de dingen zijn en hoe de allesomvattende werkelijkheid is. Het geheel stempelt het deel. En aan het deel kun je iets aflezen van het geheel. Wanneer wij in ons bestaan betekenissen en waarde ontdekken, dan correspondeert daarmee een omvattende werkelijkheid die tot dat menselijk ontdekken van betekenissen en waarden aanzet. Hegel citerend zegt Berger: “Er is in de werkelijkheid een tendens die correleert met de norm waardoor de mens wordt opgeroepen.”

Berger keert zich tegen de moderne gedachte dat ‘zin’ (betekenissen en waarden) geheel en al door de mens wordt gesticht. Wat de moderniteit goed gezien heeft, is dat er niets aan betekenis en waarde tot stand komt buiten de inbreng van de mens om. Wat hier en nu waar en goed heet, is gerelateerd aan het perspectief van de mens. Dat perspectivisme is onoverwinnelijk. Maar dat wil niet zeggen dat de mens binnen zijn perspectief naar willekeur kan laten verschijnen wat hem belieft of goeddunkt. Dat heet bij Berger: de werkelijkheid heeft het primaat boven de kenner. Het initiatief tot kennis moet aan de kenner ontnomen worden om het aan de werkelijkheid terug te geven, zegt Berger. “Het is waar dat alle luisteren naar de werkelijkheid mijn luisteren is, en dat de werkelijkheid dus altijd mijn werkelijkheid is, maar ik weet nog niet wàt de werkelijkheid mij zegt voordat ze gesproken heeft.” Aan het luisteren naar de werkelijkheid beantwoordt een weten dat het tegendeel is van het beheersingsweten. “Tegenover het beheersingsweten staat een weten zonder bijbedoeling, zelfs zonder bedoeling, en dus belangeloos.” De metafysische reflectie leidt ons naar een houding die de greep op de werkelijkheid ontspant, en oproept tot ontvankelijkheid en aandacht voor ‘hoe het is’.

No future
Komen we zo bij God uit? Laten we eerst dit vaststellen. Dag in dag uit, heel praktisch en concreet, in het hart van ons bestaan, bewust of onbewust, leeft er een ‘grondtoon’ in ons over ‘het geheel’; over de werkelijkheid waarin wij leven en die ons overkomt: zin of onzin; chaos of doel; ‘no future’ of ‘in de palm van Gods hand’? Voor die keuze staan we. Die keuze maken we impliciet. Of moet je juist zeggen dat we ons op het vlak van de ‘grondtoon’ geen raad weten? Heidegger heeft gezegd dat de moderne tijd niet gekenmerkt wordt door een hard atheïsme, maar door “besluiteloosheid over God en de goden”. Kan de metafysica die geen laatste verklaring wil zijn, maar een explicitering van wat in ieder weten impliciet wordt ‘mee-geweten’ ons bij deze twijfel helpen? Ze kan ons in ieder geval helpen de juiste denkmodus aan te nemen. Binnen die denkmodus kunnen we op pad gaan. Berger: “Waarom de dingen zijn zoals ze zijn?, is een zinnige vraag waar het gaat om zaken en verhoudingen die door ons verklaard moeten worden. Maar die zaken zijn ingebed in een ruimere werkelijkheid die alleen maar aan te nemen of te verwerpen is, take it or leave it. Inzetten op de integrale werkelijkheid zoals de metafysica doet, is to take it?”

Nogmaals: kom je zo bij God? We moeten constateren dat in de filosofie het woord God niet voorkomt… tenzij je dat woord zelf invoert. Je kunt op een punt komen, zegt Berger, dat het woord God je invalt. Omdat je een verbinding ontdekt tussen wat je als filosoof ‘ziet’ en wat je als gelovige in je traditie aangereikt hebt gekregen. “Het woord God dringt zich op.”

De metafysica praat niet in een rechte lijn naar God toe. “Wij kijken in eerste instantie uit naar een werkelijkheid die ons aanspreekt … Een sprakeloze kracht, een woordeloze helper.” Op het moment dat je dat ziet en tegen jezelf zegt: ‘take it’, op zo’n moment zou de naam God je kunnen invallen.

Herman Berger, Metafysica, een dwarse geschiedenis, Damon 2003, 248 blz., € 16,90.

Uit Volzin, 4 juli 2003

1 reactie op “God denken

  1. Pingback: Kun je godsbewijzen aanvoelen? | Theo van de Kerkhof

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML-tags en -attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>