Eeuwig leven

Verlangen over de dood heen

Niemand is ooit uit de dood weergekeerd om ons over het hiernamaals in te lichten. De doden trekken de ladder achter zich op. Daarmee lijkt over het weten aangaande het leven na de dood beslist. Het is geen weten, het is hooguit een zaak van geloven. Bijna waar, zegt de Tilburgse filosoof Herman Berger en dus niet helemaal waar. Berger vestigt zijn denken in de smalle marge, waarin net niet niets gezegd kan worden. Met als resultaat: een ‘zwak weten’ dat over God en de uiteindelijke bestemming van de mens gaat. De meest recente neerslag daarvan is te vinden in zijn boek: Over de dood heen. Filosoferen over eeuwig leven. Geen theologie, geen verheldering van wat het geloof leert omtrent het hiernamaals, maar filosofie. Dat houdt voor Berger in: onverbiddelijk argumenteren; het parcours van de waarheid volgen. Geen vrome uitgangspunten, wel vrome conclusies. Juist dat maakt zijn boek zo fascinerend.

De essentie ervan is dat denken over eeuwig leven niet losgekoppeld kan worden van de vraag naar God. Beschouw God en mens als innig verbonden en je krijgt het eeuwige leven erbij cadeau. Meer nog dan ‘filosoferen over eeuwig leven’ kan het boek getypeerd worden als ‘filosoferen naar God toe’. En die weg naar God loopt via het wezen van de mens. Juist daarom kunnen God en mens niet los van elkaar gedacht worden. De diepte van de mens ontdekken is God ontdekken: de grotere cirkel die de kleine cirkel helemaal omvat en doordringt. Voor wie dit eenmaal bedacht heeft, is de sprong naar eeuwigheid niet zo groot meer. Want als het waar is dat de mens innig verbonden is met God, dan is het niet meer zo vreemd om aan dat meest innige ook eeuwigheid toe te kennen.

Het hierboven geschetste zijn eindpunten, conclusies uit zorgvuldig opgebouwde betogen. Wie de kracht ervan wil beoordelen moet met Berger mee langs de denkwegen door de filosofiegeschiedenis. Maar om uit te komen waar hij zijn wil, moet Berger eerst een denkklimaat vestigen dat van meet af aan oog heeft voor zoiets als verbondenheid en innige samenhang, de eenheid van alle werkelijkheid. Dat denkklimaat is de metafysica, een filosofisch genre dat nogal haaks staat op het de moderne denken sinds Descartes. De moderniteit is namelijk helemaal niet meer bedacht op de eenheid van alle werkelijkheid. Zij is behept met wat Berger noemt een of-of-denken en dat denken verjaagt God. Dingen die weliswaar verschillen, maar anderzijds ook wezenlijk bij elkaar horen, een twee-eenheid vormen, worden in het of-of-denken buiten elkaar gelegd. En eenmaal buiten elkaar, krijg je ze nooit meer bij elkaar. Lichaam en ziel, binnenwereld en buitenwereld, God en mens, maar ook traditie en eigen denken, ik en de andere. Het fameuze probleem sinds Descartes: hoe kom ik van de binnenwereld naar de buitenwereld. Dat is een vals probleem, meent Berger, want op één of andere manier ben ik altijd al – op een niet nadrukkelijke, maar impliciete wijze – bij alle werkelijkheid. Zo is het ook met God. Heb je God eenmaal buiten jezelf gelegd, dan kom je nooit meer bij God, dan kom je niet eens op het vermoeden.

Dat is één lijn in zijn boek. Een andere lijn is de reflectie op, wat hij noemt, de drie absolute waarden: waarheid, goedheid en schoonheid. De gerichtheid van de mens op die waarden maakt de mens pas echt tot mens. Hen ontdekken is tegelijkertijd ontdekken waar het in het leven op aan komt.

Waarden die ons uitdagen en ons de ogen openen voor de wereld en voor elkaar, dat brengt Berger op het idee van God. Waarom eigenlijk? Onvoorwaardelijke normativiteit is hier het kernbegrip. De overgang naar God verloopt via het absoluutheidsmoment van de waarheid, de goedheid en de schoonheid. Die drie komen tot eenheid in hun onvoorwaardelijke normativiteit die mij oproept tot maximale creativiteit. Die oproep is hetgeen ons mensen op een meer dan feitelijke manier met elkaar verbindt, namelijk op een normatieve manier. Die onvoorwaardelijkheid is niet meer te overtreffen. Zij is, om met Anselmus te spreken, id quo maius cogitari nequit, groter dan hetwelk niets gedacht kan worden: God.

Hoe gaat de redenering nu verder naar het eeuwige leven, nadat filosofisch het Godsidee gewonnen is? Berger begint met een omkering van de analyse van Heidegger. Deze had het authentieke menszijn toegespitst op zijn individualiteit met als uiterste mogelijkheid de absolute betrekkingsloosheid van de dood, Sein zum Tode. Wat Heidegger bewijst, zegt Berger, is dat het geïsoleerde bestaan dat losgesneden is van anderen en losgesneden van datgene wat mij met anderen verbindt, onze gemeenschappelijke gerichtheid op waarden, dat zo’n leven inderdaad voert naar de dood. Maar dat is de menselijke situatie niet!

Het denkspoor loopt vervolgens verder via Thomas van Aquino: onze gerichtheid op absolute waarden, die ons met God en elkaar verbindt, is bepalend voor wie wij mensen ten diepste zijn. Die gerichtheid is een natuur-verlangen dat pas na dit leven zijn volle vervulling zal vinden. Berger: “Niet ík maar onze natuur ‘verlangt’ naar een leven ‘ná dit leven'”. Dan zal het verlangen van onze natuur naar adequate godskennis vervuld worden. “Het uiteindelijke geluk van de mens komt ná dit leven’.”

Hebben we hier te doen met een brave filosoof, die zich afkeert van het moderne denken en aan de hand van de heilige Thomas een wijsgerige apologie levert van het katholieke geloof? Alvorens zijn filosofie wordt ingezet voor de verdediging van welk particulier gelijk dan ook, nog even dit. In de optiek van Berger is de mens onvervangbaar geïnvolveerd in het totstandkomen van iedere concrete gestalte van waarheid, goedheid en schoonheid: “Het waarheid-spreken is een ‘prestatie’ van de mens, in veel hoger mate dan aan Thomas bewust kon zijn” (dat mogen de behoudenden zich realiseren), “maar”, zo vervolgt hij, “die prestatie getuigt niet alleen van de creativiteit van de mens, ze getuigt evenzeer van de normativiteit van het zijnde” (en daar moeten de modernen nog maar eens over nadenken).

Ten slotte. Hoe overtuigend is een dergelijke filosofische weg naar God en eeuwigheid? “Wat in dit boek te berde is gebracht, levert niet de zekerheid van het bewijs “, zegt de auteur zelf. Zekerheid bereikt degene die bereid is tot een ‘aanvulling’, die eigenlijk geen aanvulling is maar eerder een ‘herhaling’. Wat gezegd is, moet door het leven ‘herhaald’ worden. “De waarheid moet gezocht worden. Het goede moet gedaan worden. Voor het schone moet men zich beschikbaar houden.” Blijkbaar zit aan Bergers filosofie een spiritualiteit vast.

Herman Berger, Over de dood heen. Filosoferen over eeuwig leven, Damon, 2000, Budel, 221 blz., € 20,50.

Uit: Radboud info, 2001

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML-tags en -attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>