Gefröbel uit andere tijden
“Bespaar me de creativiteit van de liturgievernieuwing”, verzuchtte Nederlands bekendste rooms-katholieke priester Antoine Bodar ooit in een interview. De kwaliteit van eeuwenoude tradities gaf hem meer vertrouwen dan het gefröbel van plaatselijke liturgische werkgroepjes, zei hij. Wat creatieve terughoudendheid betreft, kan Bodar zijn hart ophalen bij de paters trappisten van de abdij van Koningshoeven in Tilburg. Aan de eucharistieviering aldaar, op zondagochtend om 11 uur, is geen greintje creativiteit te pas gekomen. De film heeft daar minstens vijftig jaar stil gestaan. Ik ga een tijdmachine binnen en stap er op een zondagochtend in mijn jeugd weer uit. Ach, het heeft wel wat. Bij de paters naar de kerk is sowieso even uit het gewone leven stappen, de stad uitfietsen, de besneeuwde velden in. De sfeer van het klooster is aanstekelijk. De ligging, de gebouwen, de monniken; alles stemt tot rust en bezinning. Maar is de liturgie nu een voorbeeld van de hoge kwaliteit van de traditie? Of confronteert deze tijdmachine mij slechts met het gefröbel uit vroeger tijden?
Gebeden, gezangen, rituelen, het doet vertrouwd en tegelijk wereldvreemd aan. Een moeizaam Nederlands sprekende monnik van Aziatische afkomst houdt een preek. Het is allemaal waar wat hij zegt, te waar. De medemens, niet het eigen heil; de doordeweekse daad die moet volgen op de zondagse kerkgang. Er is geen speld tussen te krijgen, maar waarom raakt het niet? Waarom wordt het zo vlak, bijna nietszeggend gebracht?
Vlakheid en ongeïnspireerdheid, ik kan het niet anders zeggen, maar dat is wat het geheel van deze viering op deze winterse zondagochtend uitstraalt. Terwijl de abdij zelf en de monniken toch een leven van verstilling en oprechte devotie doen vermoeden.
Is dit een kwestie van gebrek aan vorm, terwijl de inhoud er wel degelijk wezen mag? Zo wordt de impasse in het kerkelijke leven in Nederland nogal eens voorgesteld. ‘De christelijke boodschap is oké, maar het wordt zo rottig over het voetlicht gebracht’
De viering op deze zondagochtend doet mij bijna het omgekeerde vermoeden. De omgeving, het klooster, gezangen, gebeden, een voordracht, de oude klassieke teksten, rituele gebaren, stilte, muziek. Dat alles is een rijk vormenrepertoire. Maar welk geloofsverhaal ligt hieronder, welke werkelijkheidsvisie ligt in deze vormen vervat?
Ik heb het gevoel dat het beter is om maar met een half oor te luisteren. Dat de liturgie dan beter werkt, net zoals een Franse chanson het hart direct weet te raken, ook wanneer je de woorden niet verstaat.
Wat dat halve oor dan toch opvangt, is het christelijk grondverhaal van een God die alles gemaakt heeft, waaraan wij iedere ademtocht verschuldigd zijn en van een mens die zondig is en Gods goedgunstigheid te schande maakt. Wij zouden voor eeuwig verloren zijn, ware het niet dat Jezus, als Gods gezant, ons was komen redden. Maakt de vlakke letterlijkheid waarmee dwangmatig aan dit geloofsverhaal wordt vastgehouden, niet dat zelfs een betrokken christelijke monnikengemeenschap in een soort van apathie lijkt te vervallen? Bij mij althans weten de woorden deze ochtend de weg naar binnen niet te vinden. Vlakheid van woorden heeft natuurlijk ook met de verstaander te maken; het ene moment dringt de symbolische werkelijkheid makkelijker binnen dan het andere. En net als het alledaagse leven kan ook het liturgische leven niet uit enkel piekmomenten bestaan. Maar toch… Mij overvalt het gevoel dat het liturgische tafereel van de Tilburgse paters zich ergens aan een dead end bevindt. Bodar ten spijt, lijkt het erop dat er nieuwe creativiteit nodig is, zoals ook in andere tijden de grootse momenten van de traditie met creativiteit begonnen zijn.
Uit: volzin.nu, 6 februari 2012